Samenvattend Rapport Perspectiefonderzoek Pleegzorg

Hoofdstuk 12 - Deel 3

12.5. Invoering van de Wet HKB, Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen

De wet HKB uit 2015 behelst een wijziging van het Burgerlijk Wetboek. Deze wet heeft een wezenlijke verandering mogelijk gemaakt in het denken over de positie van de ouder, de positie van het kind en de positie ten opzichte van elkaar. De wet HKB stelt in de artikelen 1.255 en 1: 266 BW dat de persoon en het ontwikkelingsbelang van het kind behartigd moeten worden. De ouder heeft de plicht om dit belang ook te behartigen. Het recht van de ouder en zijn gezag over het kind, is hieraan ondergeschikt. Het gezag van de ouder kan beperkt worden als de ouder niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind adequate termijn de zorg voor het kind op zich kan nemen.
Art. 1: 255 BW gaat bij het uitspreken van een ondertoezichtstelling (OTS) uit van de verwachting dat de ouder weer in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van het kind te dragen op een voor de persoon en ontwikkeling van dit kind aanvaardbare termijn. De ‘aanvaardbare termijn’ begint te lopen direct na een uithuisplaatsing. [34] Een jarenlange OTS was niet de bedoeling van de wetgever. [35]
Eenzelfde formulering wordt gebruikt in Art. 1: 266 BW: de ouder kan het gezag ontnomen worden als hij niet binnen een voor de persoon en ontwikkeling van het kind aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor zijn zorg en opvoeding kan dragen. Dit betekent dat in die situatie de verantwoordelijkheid voor zorg en opvoeding door de ouder beëindigd zal worden en de ouder het gezag over zijn kind ontnomen. Het kind zal door een andere primaire verzorger – bij voorkeur een pleegouder – verzorgd en opgevoed moeten worden tenzij de ouder op een voor dit kind tijdige termijn weer in staat is de verantwoordelijkheid voor adequate zorg en opvoeding van zijn kind op zich te nemen.

In de wet HKB van 2015 zijn aldus formuleringen opgenomen die het belang van de ontwikkeling van het kind prioriteit geven boven het recht van de ouder zijn kind op te voeden. Dit is een cruciale wijziging van het Burgerlijk Wetboek ten gunste van de ontwikkelingsmogelijkheden voor ieder kind.
De Wet HKB heeft, middels de artikelen 1:255 en 1:266 BW de kansen voor kinderen in een problematische opvoedingssituatie sterk verbeterd. ’Binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbare termijn’ zal een beslissing genomen moeten worden over, respectievelijk, beëindiging van een OTS (Art.1:255 BW) en Beëindiging van het gezag van de ouder over het kind, als de ouder niet binnen de voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de zorg voor het kind weer op zich kan nemen. (Art. 1:266 BW). Deze twee artikelen willen voorkomen dat het gedepriveerde kind een onbeperkte en ‘eindeloze’ tijd moet leven in een ongunstige opvoedingssituatie.
De zorgvuldig gekozen terminologie in het BW heeft de aanzet gegeven tot het heroverwegen van het idee: De ouder heeft het recht zijn kind op te voeden en het is het beste is om het kind zo lang mogelijk thuis te laten, ook als sprake is van een problematische gezinssituatie.

Het begrip: ‘de aanvaardbare termijn’ voor het nemen van een beslissing over de opvoedingssituatie van het kind heeft geleid tot uiteenlopende interpretaties van ‘de aanvaardbare termijn’. In stukken over dit onderwerp, met name van het NJi, Nederlands Jeugdinstituut,[36] wordt de duur van de ‘aanvaardbare termijn’ ‘opengelaten’. En indicator voor de duur van een aanvaardbare termijn wordt niet vermeld. Er wordt niet gerefereerd aan het ontwikkelingsbelang van het kind bij een zo cruciale beslissing, als het beëindigen van een OTS of een verzoek tot gezagsbeëindiging. Op deze wijze zouden de twee artikelen, 1:255 en 1: 266 BW van weinig nut zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor het kind. De twee artikelen in het BW geven juist aan dat bij het nemen van beslissingen de leeftijd en ontwikkelingsstaat van het kind de cruciale factoren zijn voor het nemen van een beslissing over een pedagogische verantwoorde terugplaatsing of een gezagsbeëindiging die het kind ten goede kan komen.

Hoe belangrijk het is om een ‘aanvaardbare termijn‘ vast te stellen bij dergelijke cruciale beslissingen over het leven van een kind, is naar voren gekomen in de resultaten van het PBM-terugplaatsingsonderzoek waarbij zo weinig kinderen, met name baby’s, niet pedagogisch verantwoord teruggeplaatst konden worden.

Voetnoten:
[34] 
     Van der Zon, K.A.M. (2020). Pleegrechten voor kinderen. Boomjuridisch. p.321.
[35]      Van der Zon, K.A.M. (2020). Pleegrechten voor kinderen. Boomjuridisch. p.19.
[36]      Zie, bijvoorbeeld, de berichtgeving hierover in de Nieuwsbrieven van het NJi, Nederlands Jeugdinstituut, ‘Nieuws uit het Jeugdveld’.