Rechten van pleegouders
Rechten van pleegouder in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv
Als pleegouders in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel een jaar of langer voor een pleegkind hebben gezorgd zijn zij juridisch: ‘belanghebbenden’.
Als belanghebbenden hebben pleegouders verschillende rechten.
Art. 798 Rv, geeft pleegouders het recht opgeroepen te worden door de rechtbank om bij elke procedure m.b.t. het pleegkind te worden betrokken en kennis te nemen van alle stukken en rapporten die in de procedure een rol spelen.
Art. 799 en 800 Rv bepaalt dat de pleegouders met naam en adres moeten worden vermeld in alle stukken die in de procedure inzake hun pleegkind ingediend worden bij de griffier, zodat de griffier hen kan oproepen voor de zitting bij de (kinder-)rechter.
Als de rechter om dringende reden een voorlopige maatregel treft, verliest deze maatregel zijn kracht als niet binnen twee weken de belanghebbenden (dus ook de pleegouders) niet de gelegenheid hebben gekregen te worden gehoord.
Als de rechter om dringende reden een voorlopige maatregel treft, verliest deze maatregel zijn kracht als niet binnen twee weken de belanghebbenden (dus ook de pleegouders) in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord.
Opmerking
Pleegouders die nog geen jaar voor een pleegkind hebben gezorgd, worden niet gezien als belanghebbenden, maar hebben wel bepaalde rechten. Art. 811 Rv geeft hen het recht op inzage in de processtukken inzake het pleegkind, al kan de kinderrechter deze inzage beperken.
Rechten van pleegouders in het Burgerlijk Wetboek, BW
- Als het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming leidt tot een Ondertoezichtstelling, maar daartoe geen verzoek doet aan de kinderrechter, kunnen de ouders, maar ook de pleegouders, een verzoek daartoe indienen bij de kinderrechter. (Art. 1.255 BW lid 2.)
- De pleegouder kan ook verlenging van de OTS vragen. (Art. 1:260 BW)
- Als over de uitvoering van de OTS een geschil ontstaat tussen de pleegouder en de Gecertificeerde Instelling (GI) kan de pleegouder dit geschil voorleggen aan de kinderrechter.
- 1.265d BW geeft ook de pleegouder de bevoegdheid om de GI te vragen om de uithuisplaatsing te beëindigen, de duur ervan de bekorten of af te zien van een wijziging van de verblijfplaats. De GI moet dan binnen twee weken een besluit nemen, waarvan de pleegouder dan in beroep kan gaan bij de kinderrechter. De bevoegdheid om te verzoeken af te zien van wijziging van de verblijfplaats geldt niet als Art. 1.256i BW is toegepast.
- 1.265e BW geeft ook de pleegouder de bevoegdheid om aan de kinderrechter te verzoeken om hem met gedeeltelijke ouderlijke macht te bekleden voor zover het betreft de aanmelding bij een onderwijsinstelling en voor een medische behandeling voor een pleegkind beneden de 12jaar.
- 1.265i BW. Als een kind meer dan een jaar in een pleeggezin is opgenomen heeft de GI de toestemming van de kinderrechter nodig om wijziging in het verblijf van het pleegkind in te brengen. Ingevolge Art.798Rv moeten de –immers belanghebbende – pleegouders op dit verzoek om toestemming worden gehoord. Als de kinderrechter zijn toestemming weigert kan hij bepalen dat de OTS en de UHP nog een jaar van kracht blijven. De GI moet aan deze uitspraak gevolg geven.
- De pleegouder die het kind meer dan een jaar heeft opgenomen kan de rechtbank verzoeken om het gezag van de ouders te beëindigen. (Art. 1.267 BW) Dit kan alleen als daar gegronde redenen voor zijn en de Raad voor de Kinderbescherming in gebreke blijft.
- Volgens Art.1.299a BW kan de pleegouder die het kind meer dan een jaar in zijn gezin heeft opgenomen ook verzoeken om zelf tot voogd benoemd te worden.
- 1.133a behelst dat de pleegouder die een kind meer dan een jaar met instemming van de voogd in zijn gezin heeft verzorgd en opgevoed het recht geeft om niet in te stemmen met een door de voogd voorgenomen wijziging van de verblijfplaats van het kind. De voogd moet dan aan de Rechtbank om vervangende toestemming vragen. De Rechtbank kan deze toestemming weigeren. De weigering blijft een half jaar geldig, waarin de pleegouder, bijvoorbeeld, op grond van Art.1.299a BW kan vragen met de voogdij te worden bekleed.
Rechten van pleegouders in de jeugdwet
Enkele belangrijke onderwerpen.
* Hoofdstuk 5 van de Jeugdwet regelt de vereisten om pleegouder te worden, de vergoeding van de kosten voor de zorg voor het pleegkind, en de positie van de pleegzorgaanbieder, die de pleegouders begeleidt.
* Art. 4.1.
Lid 3 verplicht de jeugdhulpaanbieder tot overleg met de pleegouder over het hulpverleningsplan.
Lid 6: Het pleegzorgplan behoeft de instemming van de pleegouder, voor zover het betreft de omschrijving van zijn rol in het hulpverleningsproces en van de wijze waarop de begeleiding door de Pleegzorgaanbieder plaatsvindt.
*Art. 5.3.
Lid 2 geeft onder d de minister de mogelijkheid bij ministeriële regeling aan pleegouders bijzondere kosten te vergoeden die zij ten behoeve van hun pleegkind maken.
Voorbeeld: ECLI:NL:RBNHO:2024:11637, november 2024
De betreffende pleegzorgaanbieder is aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, Awb. De rechtbank komt tot het oordeel dat de betreffende pleegzorgaanbieder de ‘bijzondere kosten’ (Buitenschoolse opvang als beide pleegouders een baan hebben) moet vergoeden.
In de Jeugdwet zijn regelingen opgenomen met betrekking tot het klachtrecht, waarvan ook de pleegouder gebruik van kan maken.
Als in de wet vermeld staat dat een gezinsvoogd of de kinderrechter aan de pleegouder de verplichting oplegt deel te nemen aan de besluitvorming tijdens een zitting, behoeft de pleegouder geen advocaat in te schakelen.
Als de pleegouders zelfstandig een verzoek doen aan de rechter, hebben zij een advocaat nodig die zij zelf moeten bekostigen.