Casus van een pleegkind - Sara

Casus van een pleegkind - Sara

Casus is geanonimiseerd en naam is fictief

Bijlage 1

bij

Perspectiefonderzoek Pleegzorg:

Pedagogisch-Beslis-Model voor (terugplaatsing van) pleegkinderen 0-11 jaar

Hieronder volgt een korte samenvatting van een geanonimiseerd rapport over de Taxatie van de OpvoedingsSituatie, TOS-rapport (40 pagina’s) over een terugplaatsingstraject waarbij het kind niet pedagogisch verantwoord teruggeplaatst kon worden.[1]

Casus

Sara, 3 jaar oud tijdens het PBM-terugplaatsingstraject

De moeder van Sara had een moeilijke jeugd gehad door gebrek aan zorg en aandacht van haar ouders, maar ook door de vele ruzies tussen haar ouders.  Zij had ernstige psychische problemen, en ook schulden. Kort na de geboorte van Sara was zij begonnen met het gebruiken van drugs. De relatie met de vader van Sara was inmiddels verbroken.  Verschillende hulpverlenende instanties boden de moeder ondersteuning, w.o. schuldsanering, hulp bij het afkicken en het voeren van een huishouding. De ondersteuning hielp niet voldoende. Het wijkteam verzocht de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek.
Toen Sara een jaar oud was, werd een OTS, Onder Toezicht Stelling, uitgesproken door de rechtbank. Een paar maanden later werd Sara in een pleeggezin geplaatst, omdat de door de Gecertificeerde Instelling, GI, ingezette hulp te weinig verbetering in de opvoedingssituatie van Sara had kunnen bewerkstelligen.

De pleegouders begrepen het voortdurend aandacht vragend gedrag van Sara, haar vele ‘zomaar’ huilbuien, drift en het nauwelijks reageren op de pleegouders. Zij gaven haar veel aandacht. De pleegouders hadden een zoontje, Max, 4 jaar oud. Hij zat in Groep 1.  Het gedrag van Sara was moeilijk voor hem. De pleegouders praatten met hem daarover en gaven hem extra aandacht als hij thuis was.
Langzamerhand werd Sara rustiger en ging zich richten naar naar de pleegouders.  Ook begon Sara contact te zoeken met hen omdat zij gemerkt had de de pleegouders niet steeds boos op haar werden. Zij ging zich richten op de pleegouders, en zich aan hen hechten.  Sara ontwikkelde zich in het pleeggezin tot een goed functionerend kind, blij en gezeglijk. Het contact met Max ging steeds beter lopen: de pleegmoeder besteedde veel aandacht aan gezamenlijke activiteiten voor Sara en Max, en het contact tussen hen ging steeds plezieriger verlopen, zonder voortdurend ruzie. 
De moeder bezocht Sara 1x per maand een uur, soms in het pleeggezin maar meestal in de speelkamer van de Pleegzorgaanbieder. Deze bezoeken gaven geen problemen. Sara was blij als zij haar pleegmoeder zag en ging direct naar haar toe als haar pleegmoeder haar kwam ophalen.
Toen Sara bijna 3 jaar oud was, wilde de moeder haar graag zelf weer opvoeden. Het ging beter met haar en zij was afgekickt. Bovendien had zij gezien dat Sara geen ‘moeilijk’ kind was. De GI ging in op het verzoek van de moeder en besloot een PBM-terugplaatsingstraject in te zetten.

De moeder vertelt dat haar relatie met Sara positief is. Zij houdt veel van Sara en zij is blij dat Sara zich zo goed heeft ontwikkeld. De moeder was er zeker van dat zij Sara nu zelf kon opvoeden.
Uit de wekelijkse observaties van de ambulant hulpverleenster bij de moeder thuiskomt het volgende naar voren. 
Bij de start van het PBM-traject was de moeder duidelijk blij Sara een hele dag bij zich te kunnen houden. Zij was ook lief voor Sara. Sara reageerde daar niet veel op, maar wees het ook niet af. Na vier bezoeken (in een maand) kon de moeder Sara echter ook negeren en ging steeds minder aandacht aan Sara besteden, ‘bezig met haar eigen dingen’, zoals met haar mobiele telefoon. Sara werd steeds vaker voor de TV gezet. De zorg en aandacht van de moeder voor Sara werd langzamerhand minder afgestemd op de behoeften van Sara waardoor zij vaker huilde en lastig gedrag vertoonde. 

De ambulant hulpverlener deed voorstellen en suggesties aan de moeder om, bijvoorbeeld, samen met Sara een poppenhuisje te bouwen of een puzzeltje te maken. De aanwijzingen van de ambulant hulpverlener accepteerde de moeder dan wel, maar tijdens een volgend bezoek dacht zij er niet meer aan om op Sara te letten, of iets samen te doen, te kijken of zij iets wilde drinken of moe was. Als de moeder iets tegen Sara zei, of haar iets vroeg, luisterde zij steeds minder naar de moeder. Sara ging de moeder steeds meer ontwijken en trok zich steeds minder iets aan van een vraag of voorstel van de moeder. Voorbeeld: Als Sara op de grond ging liggen omdat zij moe was, vroeg de moeder: ‘Zal ik je naar bedje brengen?’ of ‘Kom je lekker bij me op de bank zitten?”  Sara reageerde hier niet of nauwelijks op. Naarmate het PBM-terugplaatsingstraject vorderde, liep de interactie tussen Sara en de moeder steeds minder goed.
Als de ambulant hulpverlener, samen met de moeder Sara terugbracht naar het pleeggezin, rende zij naar de pleegmoeder en vloog haar in de armen.  Aan de moeder besteedde zij geen aandacht meer. Zij wilde wel naar haar zwaaien als de pleegmoeder dat aan haar vroeg.

Uit de observaties van de ambulant hulpverleenster in het pleeggezin komt naar voren dat Sara zich positief heeft ontwikkeld. De wederzijdse betrokkenheid tussen Sara en de pleegouders is duidelijk te zien. Sara accepteert de leiding en het gezag van de pleegouders. Zij gaat ook af en toe even bij de pleegmoeder op schoot zitten, haar nabijheid zoekend als zij troost nodig heeft of haar aandacht wil. Samen spelen met Max verloopt plezierig.
Als de pleegmoeder Sara naar de moeder bracht, gaf zij haar moeder niet spontaan een kusje, alleen als de moeder daarom vroeg. Als de pleegmoeder haar ophaalde, toonde Sara geen enkele maal verdriet bij het afscheid nemen van haar moeder. Als Sara de pleegmoeder zag als zij Sara kwam ophalen, rende zij naar de pleegmoeder toe en negeerde de moeder.

De pleegouders vertellen dat Sara in toenemende mate ‘van slag’ is na een bezoek aan de moeder. Zij is ‘zomaar’ boos, krijgt driftbuien, schopt naar Max (6 jaar oud), terwijl zij anders goed met hem kan samenspelen. Sara wil steeds vaker niet eten, wil niet gaan slapen, slaapt slecht, heeft nachtmerries, huilt veel, ‘zomaar’. Het valt op dat Sara na een bezoek aan de moeder steeds slechter gaat praten. Zij kan boos doen tegen de pleegmoeder, en niet luisteren, maar zoekt wel steeds vaker haar nabijheid. De pleegvader kwam vaak pas thuis als Sara in bed lag. Sara wilde, nu meer dan anders, aangehaald worden door de pleegvader, klampte zich nu ook vast aan de hem pleegvader als zij ‘van slag’ was en wilde door hem naar bed gebracht worden.
Het moeilijke gedrag van Sara hield steeds langer aan. In het begin van het traject was dat een dag.  Naarmate het traject vorderde duurde enig herstel steeds langer duren, tot een week lang.  Sara viel terug tot baby-gedrag. Voor Max werd het gedrag van zijn zusje steeds onbegrijpelijker. Hij ging vaker aandacht en steun zoeken bij de pleegmoeder.

De pleegmoeder nam contact op met de Pleegzorgaanbieder en vertelde over de ernstige terugval in het gedrag en functioneren van Sara. Vervolgens werd door Pleegzorg contact gelegd met de Gecertificeerde Instelling over deze zaak. 
De gezinsvoogd beoordeelde dat het nu 3 maanden durende PBM-traject niet meer in het ontwikkelingsbelang van Sara was, beëindigde het traject en nam het opvoedingsbesluit: ‘Opgroeien in dit pleeggezin’.  Dit besluit werd voorgelegd aan de rechtbank. De rechtbank honoreerde dit besluit. Daarna verzocht de GI de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek te doen naar gezagsbeëindiging van de moeder. De Raad legde een verzoek tot gezagsbeëindiging voor aan de Rechtbank. Het verzoek werd gehonoreerd.

De GI heeft het opvoedingsbesluit, ‘geen terugplaatsing’, voorgelegd aan de rechtbank.
De rechtbank heeft dit besluit overgenomen. Later is het verzoek van de GI, het gezag van de moeder te beëindigen, door de rechtbank gehonoreerd.
(De vader van Sara had geen gezag.)

Reflectie

Bij Sara was geen toename te zien van positief emotionele contacten met de moeder. Zij ging haar moeder steeds meer ontwijken. De aanwijzingen van de ambulant hulpverleenster wilde de moeder op dat moment wel opvolgen, maar kon dat gedrag niet ‘vasthouden’. De moeder werd niet boos op Sara, maar reguleerde haar gedrag nauwelijks en toonde steeds minder betrokkenheid op Sara. Langzaam verloor de moeder interesse in Sara omdat Sara de moeder eigenlijk ontweek en weinig op de moeder reageerde. De ambulant hulpverleenster schrijft in haar verslag: ‘In feite wordt Sara door haar moeder aan haar lot overgelaten’.

Bij de pleegouders laat Sara in toenemende mate zien dat de bezoeken aan de moeder haar in verwarring brengen. Na een bezoek is zij ‘van slag’. Zij weet niet waar zij aan toe is inzake de bezoeken, ook omdat de bezoeken veel langer en veel frequenter zijn dan zij gewend was.  Het gedrag van Sara in het pleeggezin wordt steeds problematischer, zichtbaar, niet alleen in moeilijk gedrag, maar vooral in de gestage terugval in functioneren. Zij gaat zich gedragen als een veel jonger kind. Ook in haar praten: alsof zij dat nog niet goed kan. 
In het wisselende gedrag ten opzichte van de pleegmoeder – boos en stout zijn én steeds vaker haar nabijheid zoeken – is te zien dat de pleegmoeder voor haar de belangrijkste persoon is. Sara kan de pleegmoeder haar boosheid en verwarring laten zien, maar ook haar behoefte bij de pleegmoeder te zijn.

Geconcludeerd kan worden dat bij Sara vanaf de zwangerschap van de moeder in haar hersenen nauwelijks een voldoende basis is gelegd voor gerichtheid op de moeder en voor het ontstaan van een gehechtheids- en opvoedingsrelatie. Sara is wel, met name met de pleegmoeder een gehechtheids- en opvoedingsrelatie aangegaan.
Het opvoedingsbesluit dat de GI heeft genomen geeft Sara de mogelijkheid om emotionele bestaanszekerheid op te bouwen. Gezien de ernst van de terugval in functioneren tijdens het PBM-terugplaatsingstraject, zal Sara tijd nodig hebben om weer op de pleegouders te kunnen en durven te vertrouwen. Het zal ook van de pleegouders extra aandacht vragen. Emotionele bestaanszekerheid is voor Sara niet meer zo vanzelfsprekend.

Oudercontact

Het is van belang dat contact van Sara met haar moeder blijft bestaan, niet alleen vanwege haar identiteitsontwikkeling. Ook voor haar emotionele ontwikkeling blijft haar moeder van belang. De moeder houdt ook van Sara – gezien de blijheid die zij aan het begin van het PBM-traject liet zien, maar kan daar onvoldoende inhoud aan geven. De liefde van de moeder is voor Sara van belang, ook voor haar gevoel van eigenwaarde.
Een bezoekregeling kan echter, zeker na het problematisch verlopende PBM-terugplaatsingstraject, niet frequent en intensief zijn omdat het contact met de moeder negatieve reacties bij Sara heeft opgeroepen. 
Advies:
Voorlopig eenmaal per twee maanden een uur bezoek bij de pleegouders thuis. Plezierig verlopende bezoeken kunnen Sara duidelijk maken dat haar moeder haar niet afwijst, en haar niet ‘weggedaan’ heeft omdat zij een vervelend kind was.  Pleegouders, en mogelijk ook de moeder, kunnen Sara langzaam duidelijk maken dat zorg en opvoeding voor de moeder te zware taken waren. Afhankelijk van het gedrag van de moeder en de reacties van Sara tijdens en na de bezoeken, kan de bezoekregeling – na drie maanden of langer – gewijzigd worden.

Voetnoten:
[1]  Zie ook Casus Lia, 7 jaar, terugplaatsing bij de moeder en Casus Bas, 6 jaar, plaatsing bij de vader.