Juridische overwegingen bij wettelijk vastleggen:
broers en zussen samenplaatsen
Kan wettelijk vastleggen van ‘Samenplaatsen van broers en zussen’ In hun belang zijn?
Dr.A.M.Weterings en Mr. F. van der Reijt [1]
2021
Het Wetsvoorstel: Samenplaatsen van broers en zussen
Najaar 2020 heeft de Tweede Kamer, vrijwel unaniem, een motie aangenomen waarin gevraagd wordt in het Burgerlijk Wetboek (BW) op te nemen dat broers en zusjes bij uithuisplaatsing samen geplaatst moeten worden.[2] Het kind heeft recht op familie- en gezinsleven, waaronder óók het samenleven met broers en zussen moet worden verstaan.
Als uitzondering op het wetsvoorstel wordt benoemd: ‘… tenzij het kind bijzondere zorg nodig heeft.’
NB
Of het wettelijk vastleggen van samenplaatsing ook geldt voor half- of stief-broers en – zussen, wordt niet vermeld.
Deze motie lijkt haast vanzelfsprekend juist en is niet voor niets bijna unaniem aangenomen. Er is echter een ‘maar’. Als kinderen uit huis worden geplaatst is er in de opvoeding en onderlinge relaties in het gezin van alles ernstig mis gegaan. Waarom anders uit huis plaatsen? Daarover hieronder enkele opmerkingen die nopen tot bezinning.
Voetnoten:
[1] F.A. van der Reijt, oud kinderrechter, Voorzitter Expertisecentrum Kind in de Pleegzorg. A.M.Weterings, voorheen senior-onderzoeker Pleegzorg aan de Universiteit Leiden, Afdeling Orthopedagogiek. Onderzoeks- en Advies-praktijk Pleegzorg. Secretaris Expertisecentrum Kind in de Pleegzorg.
[2] Deze motie was o.a. gebaseerd op internationale verdragen, op een rapport van het DCI, Defence for Children International (2020): Samenplaatsen van broers en zussen, een gunst of een kinderrecht? en op een proefschrift van Van der Zon, K.A.M. (2020). Pleegrechten voor kinderen. Boom Juridisch.
Ontwikkelingsbelang van het kind
In de Wet herziening kinderbeschermings-maatregelen (Wet HKB, 2015), wordt, m.n. in art. 1: 247 vastgelegd dat de ouder[3] de plicht en het recht heeft zorg te dragen voor zijn kind, waaronder het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.[4]
De wenselijkheid van samenplaatsing van broers en zusjes (brusjes) zal dus ook bekeken moeten worden in het licht van de vraag of het ontwikkelingsbelang van de kinderen daarmee bevorderd wordt.
Welke problemen kunnen zich voordoen?
In een problematische opvoedingssituatie kunnen kinderen moeilijk een veilige gehechtheidsrelatie met hun ouders ontwikkelen. Dit leidt tot een verstoorde ontwikkeling.
Dit blijkt ook uit een onderzoek uitgevoerd in Brabant van 2011-2019. In dit onderzoek werden, op verzoek van 5 Gecertificeerde Instellingen, terugplaatsingstrajecten uitgevoerd bij 68 pleegkinderen van 0 t/m 11 jaar. (Gebruikt is: de methodiek van het Pedagogisch Beslis-Model voor (terugplaatsing van) pleegkinderen, het PBM.[5])
Bij de start van een PBM-terugplaatsingstraject bleek dat 30% van de pleegkinderen zeer ernstige problemen had op functioneel gebied (taal, cognitie, motoriek, lichamelijke ontwikkeling) en bijna 60% van hen had zeer ernstige problemen op emotioneel gebied (met name m.b.t. het niet kunnen uiten van gevoelens, gebrek aan zelfvertrouwen; pleegouders weten niet wat inhet kind omgaat).
De problematiek van de gezinnen van herkomst was omvangrijk en langdurig. Vóór de uithuisplaatsing had het gezin van driekwart van de kinderen hulp ontvangen van 6 à 15 instanties. De helft van de kinderen had huiselijk geweld meegemaakt.
Op basis van deze gegevens kan niet als vanzelfsprekend worden aangenomen dat broers en zusjes een positieve emotionele band zullen hebben.
In het PBM-project waren 40 van de 66 pleegkinderen (half-/stief-)brusjes van elkaar. Bij de uithuisplaatsing konden 35 van de brusjes samen in een pleeggezin worden geplaatst.
Aan het einde van de terugplaatsingstrajecten bleken nog 28 van de (half-/stief-) brusjes bij elkaar te kunnen wonen, ofwel samen teruggeplaatst bij een van de ouders, ofwel samen in hetzelfde pleeggezin verblijvend.
De gevoelens en gedragspatronen van de kinderen, ontstaan in het ouderlijk gezin, kunnen blijven bestaan in het pleeggezin.
Als broers en zusjes in de thuissituatie hebben moeten strijden om aandacht van de ouder, kunnen zij rivalen van elkaar geworden zijn. Ook kan ieder kind in het gezin kan een eigen strategie hebben ontwikkeld om toch aandacht van een ouder te krijgen – het ene kind, bijvoorbeeld, door recalcitrant en agressief te zijn, en het andere kind door kinderlijk gedrag te vertonen.
Pleegouders vermelden in dergelijke situaties dat er veel strijd is tussen de kinderen, veel jaloezie, vechten om de ‘voorrang’ te krijgen of (heimelijk) pesten. De brusjes belemmeren elkaars ontwikkeling. Dit kan ook het geval zijn als er in de thuissituatie een ‘bondje’ was ontstaan tussen de brusjes. Zij hebben beiden gebrek aan aandacht en zorg van de ouders ervaren. In het pleeggezin ‘trekken zij dan eveneens gezamenlijk op’ en proberen tesamen de aandacht van de pleegouders te krijgen, vooral door ‘aandacht-vragend gedrag’. Zij kunnen zich ook gezamenlijk verzetten en niets van de pleegouders – als ‘de onbetrouwbare volwassenen’ – willen aannemen.
Brusjes hebben ook weinig steun aan elkaar als het ene kind thuis de aandacht van de moeder had gekregen, terwijl het andere kind de aandacht van de vader had. De kinderen ontwikkelen zich dan als het ware ‘los’ van elkaar.
Als brusjes een of meer jaren ná elkaar uit huis zijn geplaatst, heeft ieder kind niet alleen een geheel andere ontwikkeling doorgemaakt. Zij hebben ook weinig gezamenlijke ervaringen gehad die hen kunnen binden.
Voetnoten:
[3] Vanwege de leesbaarheid wordt naar de ouder(s) verwezen met ‘hij’. Dit kan de vader, de moeder of beiden zijn. Naar het kind wordt eveneens verwezen met ‘hij’.
[4] Juffer, F. (2010). Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek. Raad voor de Rechtspraak, Research Memoranda, Jrg. 6, nr. 6
Roseboom, T. (2018/2020). De eerste 1000 dagen. Utrecht: De Tijdstroom.
Van den Bergh, P.M. & Weterings, A.M. (2010). De ontwikkeling van kinderen in een pleeggezin. In: Van den Bergh, P.M. & Weterings, A.M. (Red.) (2010). Pleegzorg in perspectief. Hst 5. p. 57-81. Weterings, A.M. & Van den Bergh, P.M. (2005) Het trauma van de vroege verwaarlozing en de pleegzorg. In: Tijdschrift voor Orthopedagogiek. Febr. 2005, p.72-83.
[5] De methode van het PBM, Pedagogisch Beslis-Model voor (terugplaatsing van) pleegkinderen is ontwikkeld door A.M.Weterings en is, onder haar leiding, gebruikt in het PBM-project in Brabant (2011-2019). Waar 5 Gecertificeerde Instellingen met 5 Pleegzorgaanbieders overwogen een pleegkind terug te plaatsen bij (een van) de ouders. Zij had geen invloed op de selectie van de kinderen.
Samenplaatsen brusjes verzwaart de taak van pleegouders
De pleegouders kennen het kind dat bij hen wordt geplaatst meestal niet. Zij kunnen daardoor niet als vanzelfsprekend adequaat reageren op de signalen van het pleegkind – die bovendien afwijkend kunnen zijn van reacties van een kind dat opgroeit bij competente ouders. Bij het opnemen van twéé onbekende kinderen kan dat nog extra problemen geven.
Gezien het voorgaande is het opvoeden van twee kinderen uit een problematische opvoedingssituatie een extra zware taak. Pleegouders vragen zich af: ‘Kan ik wel twee zich moeilijk gedragende (half-)brusjes opvoeden?’ ‘Wat doe ik mijn eigen kinderen daarmee aan?’ ‘Met hoeveel ouders moet ik overleggen over bezoekregelingen, schoolkeuze, e.d.?
Een bloedband van brusjes op zich betekent niet vanzelfsprekend een positieve emotionele band tussen hen.[6] Dat is alleen mogelijk op basis van emotioneel positieve interactie tussen hen. Bij ‘samenplaatsen’ zal tevoren onderzocht moeten worden of de brusjes een positieve band met elkaar hebben ontwikkeld. Pas dan is samenplaatsen in hun belang.
De Richtlijn Pleegzorg (2015)[7] en de Kinderombudsvrouw (2016)[8] stellen dat onderzoeksbevindingen niet eenduidig zijn over het effect van het samenplaatsen van brusjes.
Een wet dwingt tot handelen
Er is reeds een groot tekort aan pleeggezinnen.[9] Het is nog moeilijker een pleeggezin te vinden dat twee of drie kinderen wil op nemen.
Een gezinsvoogd [10] komt voor dilemma’s te staan: wat te doen?
- Dan de kinderen maar langer thuis laten blijven?
- Of voorlopig in een crisispleeggezin of in een internaat plaatsen?
- Een pleeggezin dat slechts één kind wil opnemen, afwijzen?
- En als een ouder zusje al in een pleeggezin woont, en het later geboren broertje niet in dit pleeggezin bijgeplaatst kan worden, dan het zusje overplaatsen naar een pleeggezin dat wel twee kinderen wil opnemen?
- Als bij een samenplaatsing een van de brusjes niet goed functioneert in het pleeggezin, moeten dan beide kinderen overgeplaatst worden?
Deze vragen nopen tot het specificeren van het: ‘tenzij…’ in het voorgestelde wetsartikel.
Voetnoten:
[6] Een genetische band is geen voorwaarde voor een emotionele band. Zie bv. Juffer
[7] Nederlands Jeugd-Instituut, Nji (2015) Richtlijn Pleegzorg. Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut, p.48.
[8] Bolscher, A., Rap, S., Liefaard,T. e.a. (2016) Kinderrechtenmonitor. Den Haag: Bureau Kinderombudsman. p. 44-45.
[9] In Juni 2021 wachtten 427 kinderen op een plaats in een pleeggezin. Pleegzorg Nederland, Factsheet 2020.
[10] Bij een uithuisplaatsing behouden ouders volledig gezag over het uithuisgeplaatste kind. Zonder een een kinderbeschermingsmaatregel, een Ondertoezichtstelling, is het moeilijk een beleid te voeren, omdat de ouder op ieder moment verdere hulp kan afwijzen en/of het kind weer in huis nemen.
Overweging Wat levert het wetsvoorstel op voor de kinderen?
Als in het Burgerlijk Wetboek, BW, wordt opgenomen dat brusjes na een uithuisplaatsing samen geplaatst moeten worden, betekent dit dat de GI en de Pleegzorgaanbieder daar prioriteit aan moeten – en ook zullen geven. Niemand wil de wet overtreden. Het wettelijk vastleggen van ‘samenplaatsen’ zal leiden tot meer ‘zoekwerk’ naar pleeggezinnen, langere onzekerheid over toekomstperspectief van de kinderen, en meer kans op afbreken van pleeggezinplaatsingen. Het wettelijk vastleggen van ‘samenplaatsen brusjes’ betekent dat het ontwikkelingsbelang van ieder individueel kind geen prioriteit meer heeft. Dit heeft nadelige gevolgen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind en kan tot gevolg hebben dat het in de wet HKB 2015 centraal gestelde beleid – zorg dragen voor het ontwikkelingsbelang van het kind – onvoldoende kan worden uitgevoerd.
Voorstel
Als een wetsartikel over het samenplaatsen van broers en zusjes zal worden opgenomen in het BW, dan is het wenselijk – eigenlijk nodig – dat daarin het volgende wordt opgenomen.
* Een besluit tot het samen plaatsen van (stief-/half-) broers en -zussen moet gebaseerd zijn op een grondig onderzoek naar opvoedingssituatie in het gezin van herkomst, met name naar de relatie tussen de (stief-) ouders, de relatie van ieder van de kinderen tot de beide ouders (al dan niet samenwonend), de relatie tussen de kinderen onderling en de aard van de ontwikkeling van ieder van de kinderen.