Bespreking van

de Beoordelingsboog

Bespreking

van

de Beoordelingsboog

ontwikkeld door

Choy, J. & Schulze, E.

door
Dr. A.M. Weterings
EC Kind in de Pleegzorg
September 2022

Choy, J. & Schulze, E. (2010). De Beoordelingsboog. Het beoordelen van het toekomstperspectief van pleegkinderen.
In: Van den Bergh, P.M. & Weterings, A.M. (Red.) (2010). Pleegzorg in perspectief. Assen: Van Gorcum, Hst 19, p. 305-318.

Informatie over de Bedoordelingsboog

De Beoordelingsboog is ontwikkeld als instrument voor het bepalen van het perspectief voor pleegkinderen.
De Beoordelingsboog bestaat uit 12 Factoren. De pleegzorgwerker van de Pleegzorgaanbieder informeert ouders, pleegouders, kind en medewerker van Bureau Jeugdzorg (nu: GI, Gecertificeerde Instelling voor Jeugdbescherming) van de opzet van het onderzoek met de Beoordelingsboog in verband met de vraag of terugplaatsing van het pleegkind naar (een van) de ouders mogelijk is. 
Doel: binnen drie tot zes maanden moet er duidelijkheid zijn over het toekomstperspectief van het pleegkind.

De pleegzorgwerker (PZW) verzamelt de informatie voor 9 van de 12 factoren. Hij beoordeelt de verkregen informatie bij iedere factor en scoort de 9 factoren op een 5-puntsschaal. Hierbij betekent 1 punt: gunstig; 2 punten: redelijk/voldoende; 3 punten: ongewis; 4 punten: matig/onvoldoende en 5 punten: ongunstig/slecht.
De factoren 10, 11 en 12 bevatten de beoordelingen van de situatie, respectievelijk, door de pleegzorgwerker, door het pleegzorgteam en door de Gecertificeerde Instelling.

De 9 factoren zijn:

  1. Vraag en Verwachting van ouders en kind
  2. Aanleiding tot de pleegzorgplaatsing
  3. Resultaat van de pleegzorghulp
  4. Competentie van de ouders
  5. Protectieve factoren
  6. Risicofactoren
  7. Hulpverleningsgeschiedenis
  8. Psychosociale omgevingsomstandigheden
  9. Belang van het kind

De informatie over deze 9 factoren moet binnen 3 à 6 maanden verzameld zijn. 

  1. In factor 10 geeft de pleegzorgwerker zijn mening, zijn interpretatie van het gewicht van de informatie bij de 9 factoren.
  2. In factor 11 geeft het pleegzorgteam zijn mening over de informatie van de PZW over de 9 factoren.
  3. Factor 12 is het besluit van de GI, in consent met de pleegzorgaanbieder, over wel of geen thuisplaatsing van het pleegkind.

Bespreking

Over de opzet van dit instrument zijn een aantal opmerkingen te maken.

a. Informatie van de pleegouders zelf over het kind en hun relatie met het kind, is géén factor in de boordelingsboog. De PZW beschouwt de pleegouders als ‘belangrijke informatiebron’, maar hun mening zelf telt als factor niet mee. De interpretatie van de gegeven informatie door de PZW is de factor. De mening van de pleegouders over het belang van het kind wordt door de PZW beschouwd als afhankelijk van hun ervaringen met de ouders en van de gehechtheid van de pleegouders aan het kind.[1] De aard van de relatie van de pleegouders met het kind wordt niet beoordeeld.

b. Bij het bepalen van het belang van het kind, door de PZW in factor 9, wordt o.a. de hechting van het kind aan de pleegouders beoordeeld door de PZW. Niet wordt aangegeven of gehechtheid van het pleegkind aan de pleegouders een gunstige of een ongunstige factor is.

c. In Factor 10 – Mening van de pleegzorgwerker over de beslissing wel of geen thuisplaatsing op basis van de eerste 9 factoren – wordt de gehechtheid van de pleegouders aan het kind gezien als mogelijke bevooroordeeldheid bij hun inschatting van het belang van het kind. De pleegouders kunnen mogelijk óók bevooroordeeld zijn door de frequentie en de kwaliteit (bejegening) van de contacten met de ouders.

d. Het feit dat de relatie van de pleegouders met het kind principieel wordt aangemerkt als ‘bevooroordeeld’, is een miskenning van emotionele betrokkenheid op het kind – die nodig is, wil het kind zich kunnen adequaat kunnen ontwikkelen. Een kind kan pas gedijen als primaire verzorgers – ouders, stief-, pleeg- of adoptie-ouders – emotioneel op het kind zijn betrokken en het kind aan hen gehecht raakt.[2] Voor de emotionele ontwikkeling van het kind, is gehechtheid van het kind aan de pleegouders van wezenlijk belang. Gehechtheid van het kind aan de pleegouders kan moeilijk ontstaan als pleegouders niet emotioneel op het kind zijn betrokken. De aard van de relatie van de pleegouders met het kind is niet betrokken als een zelfstandige mee te wegen factor. Dit is te zien als een omissie.

e. Op welke bevindingen, en met welke beoordelingscriteria voor de informatie van de pleegouders, de PZW het belang van het kind beoordeelt, wordt niet vermeld.

f. De mening van de gezinsvoogd is niet opgenomen als een te beoordelen en mee te wegen factor. Ook dit is te zien als een omissie.

g. De beslissing wordt genomen door de Gecertificeerde Instelling, in consent met het het pleegzorg team (dat in factor 11 zijn mening heeft gegeven op basis van Factor 10).
De samenstellers van de Beoordelingsboog hebben hierbij niet aan de orde gesteld dat de GI een beslissing van het Pleegzorgteam naast zich neer kan leggen omdat de Pleegzorgaanbieder geen zeggenschap heeft. De mening van de GI geeft de doorslag en de beslissing van de GI wordt aan de rechtbank voorgelegd.

h. De 12 factoren worden door de PZW gescoord op een 5-puntsschaal. Criteria voor de waarde van een score worden niet gegeven. Bijvoorbeeld: Score 3 betekent: ‘ongewis’. Wat is de waarde van de inhoud van deze score? Stel dat de meeste aspecten door de PZW met ‘ongewis’ beoordeeld worden, wat zal dan het besluit zijn: Thuisplaatsing van het kind of Permanent verblijf in een pleeggezin?

i. De pleegzorgwerker organiseert het onderzoek inzake thuisplaatsing. Het onderzoek betreft: gesprekken met de betrokkenen. Niet zijn opgenomen: een aantal observaties van de interactie ouder-kind en van kind-ouder, niet door een onafhankelijke beoordelaar, maar ook niet door de pleegzorgwerker. Bij een thuisplaatsing zal juist de aard van de interactie tussen kind en ouder de doorslag moeten geven.
Dit is te zien als een omissie.

j. Het verzamelen én beoordelen van alle informatie hangt af van de pleegzorgwerker die betrokken is bij pleegouders, kind en (bezoekregelingen met) de ouders.

Conclusie

De Beoordelingsboog geeft slechts een structuur voor het verzamelen van informatie over de pleegzorgsituatie, met 12 Factoren, onderwerpen die aan de orde moeten komen voor besluitvorming inzake wel of geen thuisplaatsing van het pleegkind.
Informatie van de pleegouders zelf is geen factor.
Er worden geen criteria gegeven voor de te geven score voor ‘gunstig’ tot ‘ongunstig’.
Er is geen sprake van een onafhankelijke beoordeling van de situatie van het pleegkind.

Samen met de eerdergenoemde opmerkingen over de opzet van het instrument, maakt met name de laatste opmerking (punt j) het instrument in feite niet betrouwbaar en daarmee niet bruikbaar voor het bepalen van de cruciale beslissing: kan het pleegkind wel of niet teruggeplaatst worden bij (een van) zijn ouders.

Voetnoot:
[1]    Van den Bergh, P.M. & Weterings, A.M. (Red.) (2010). Pleegzorg in perspectief. Assen: Van Gorcum, Hst 19, Choy, J. & Schulze, E., p. 305 -318, m.n. p 313.
[2]    Zie o.a.  Juffer, F. (2010). Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek. Raad voor de rechtspraak. Research Memoranda. Jrg.6, Nummer 6. Door de gehechtheid aan een persoon bouwt het kind vertrouwen op in anderen en dat gaat samen met vertrouwen in zichzelf. (p. 13)